Nogmaals een vraag over de data m.b.t. de voorgestelde onderzoeksvraag:
- Wordt het zelfvertrouwen van pubers vooral bepaald door de hechtingsrelatie die zij met hun vader hebben?
Het gaat om de vragenlijst: Inventory of Parent and Peer Attachment: father IPPAf1 – IPPAf12; mother IPPAm1 – IPPAm12);
Door het woord 'vooral' in de onderzoeksvraag ben ik er vanuit gegaan dat er een verschil tussen vader en moeder te meten is.
Ik heb verschillende factoranalyses op de data uitgevoerd en i.p.v. een tweedeling tussen vader en moeder is er een tweedeling tussen een positieve en een negatieve schaal naar voren gekomen. Ik heb ook nog gekeken naar de voorgestelde subschalen en de Chronbach alfa's van die subschalen waren laag. Onder de .800.
Er is geen hoge correlatie tussen vragen van de vader en de moederlijst. Dus bijvoorbeeld vraag 2 van de vaderlijst correleert niet hoger dan .3 met dezelfde vraag op de moederlijst.
Dit geldt voor de andere vragen ook.
Zou ik met deze gegevens tot een schaalverdeling kunnen komen die toch het verschil tussen vader en moeder meet (wat lijkt voort te komen uit de onderzoeksvraag door het woord 'vooral'). Mijn voorstel zou zijn om dan twee schalen te maken, positief vader en positief moeder en die dan te vergelijken.
Een ander voorstel zou zijn om één 'gecombineerde positieve en één gecombineerde negatieve schaal van ittems van zowel vader als moeder. En dan die te vergelijken. Probleem is dan wel dat ik niet kan zeggen of het vertrouwen 'vooral' door hechting met vader komt. Omdat items van zowel vader als moeder verdeeld zijn over beide schalen.
Wat zou uw advies zijn om toch antwoord te kunnen geven op de vraag of vertrouwen vooral door vader komt.
Alvast bedankt weer voor het antwoord!