De bijhorende figuren maken een onderscheid tussen een klein, middelgroot en groot verschil op een confounder, maar hoe weet je dat er een klein/middelgroot/groot verschil is?
De tekst begint: "Bij een grote steekproefomvang is de kans dat een willekeurige confounder tussen twee groepen verschilt kleiner dan bij een kleine steekproefomvang. In onderstaand figuur is dit te zien."
Dit komt overeen met uw antwoord op mijn eerste vraag -> ik zou dan verwachten dat ik in de figuur maar 1 lijn zou zien in de figuur, maar er zijn er drie. Vanwaar komt ineens het onderscheid tussen een klein, een middelgroot en een groot verschil?