In de terugkoppeling van 2.3.4 wordt enerzijds bij de t-toets voor onafhankelijke groepen uitgegaan van tweezijdige toetsing en anderzijds bij het betrouwbaarsinterval van een eenzijdige test.
Waarom wordt hier een verschil gemaakt?
In de eerste tabel staan de gemiddelden: voor jongens is dat 13.98 en voor meisjes 13.54. H1 voor de varianties voorspelt dat de varianties ongelijk zijn. Uit Levene’s test, vermeld in de tweede tabel, blijkt dat de kans dat deze varianties bij toeval ongelijk zijn, 1.7% is, immers p = .017, en deze kans is kleiner dan 5%. H1 wordt dus niet verworpen. Daarom moet gekeken worden naar de t- en p-waarde in de tweede rij. Daarin staat dat t = 0.40 en p = .69. Er is een verschil voorspeld, maar er is niet aangegeven wie meer of minder gestraft wordt. Er moet dus tweezijdig getoetst worden. De kans dat het gevonden verschil op toeval berust, is 69%, en dat is vele malen groter dan 5%. Het betrouwbaarheidsinterval loopt van -1.75 tot 2.63, het interval bevat de waarde 0. Strikt genomen moet u bij een eenzijdige test het 90% betrouwbaarheidsinterval uitrekenen in plaats van het 95% betrouwbaarheidsinterval. Dat kunt u doen door in het venster “Independent-Samples T Test” te klikken op de knop Options. Daar kunt u aangeven dat u het 90% betrouwbaarheidsinterval wil laten berekenen. Als u dat doet dan vindt u een betrouwbaarheidsinterval dat loopt van -2.27 tot 1.39. Ook dit interval bevat de 0.