Deze beliefs achterhaal je normaal met een 'elicitation procedure'. Die staat beschreven in het boek van Fishbein en Ajzen. Heel kort gesteld komt het er op neer dat je mensen ongeveer vraagt (voor dit voorbeeld gebruik ik een studie over chocolade eten):
-
Attitude:
-
Wat zijn voor jou voordelen van chocolade eten?
-
Wat zijn voor jou nadelen van chocolade eten?
-
Waar denk je nog meer aan als je over chocolade eten denkt?
-
Subjectieve norm:
-
Wie denk je dat het goedkeuren als jij chocolade eet?
-
Wie denk je dat het afkeuren als jij chocolade eet?
-
Als je nadenkt over mensen die je kent, van wie is het het meest waarschijnlijk dat ze chocolade eten?
-
Als je nadenkt over mensen die je kent, van wie is het het minst waarschijnlijk dat ze chocolade eten?
-
Self-efficacy:
-
Wat maakt het zoal makkelijk (of mogelijk) voor jou om chocolade te eten?
-
Wat maakt het zoal moeilijk (of onmogelijk) voor jou om chocolade te eten?
(Natuurlijk gelden de principes van RAA dat je het gedrag zo specifiek mogelijk moet omschrijven nog steeds - idealiter heb je het dus over een bepaalde hoeveelheid chocolade in een bepaalde tijd.)
Deze vragen kun je in een kwalitatieve studie verkennen, of je kunt een online vragenlijstje met open vragen maken. Het idee is dat de beliefs die het eerste genoemd worden, het meest saillant zijn.
Als je weinig middelen hebt, kun je natuurlijk ook gewoon met wat mensen praten, als 'quick en dirty' alternatief voor een wat grondiger studie. Met andere mensen praten is altijd beter dan alles achter je bureau proberen te bedenken!
Zie overigens voor verdere instructies met betrekking tot de verwoording van RAA items deze wat verouderde handleiding - hij is tien jaar geleden (2005 geloof ik) geschreven voor de Theory of Planned Behavior, maar veel aanwijzingen gaan nog op.