Als de omnibustoets laat zien dat er een verschil is tussen groepen, moet bij een gerichte hypothese het voorspelde verschil tussen de groepen met geplande contrasten onderzocht worden. Bij een ongerichte hypothese, moet in dat geval, gebruik worden gemaakt van post-hocanalyses.
Er is een verschil tussen het uitvoeren van post-hocanalyses en het uitvoeren van contrasten. Het bepalen van contrasten is aan 3 regels gebonden. Als contrasten voldoen aan die regels, zijn ze orthogonaal. Als regel 1 (een groep die afgesplitst is van een andere groep mag niet nogmaals in een vergelijking voorkomen) wordt geschonden, zijn de contrasten niet orthogonaal. Zulke contrasten zijn wel toegestaan, maar met voorzichtigheid te interpreteren. De vergelijkingen die dan worden uitgevoerd, zijn niet onafhankelijk maar aan elkaar gerelateerd. Daarom gaat de voorkeur uit naar orhogonale contrasten.
SPSS onderscheid 7 contrasten. Helmert en Difference contrasten zijn orthogonaal; de andere niet.
Mijn vraag is eigenlijk:
OK, er is een verschil tussen post-hocanalyses en contrasten. Waarom precies maken we bij gerichte hypotheses gebruik van contrasten? In elk geval lijkt de reden waarom we dan geen gebruik maken van post-hoc toetsen, omdat bij die toetsen alle groepen onderling worden vergeleken. En het heeft ook te maken met de power van je toets?
waarom worden repeated contrasten dan toch gebruikt en geïnterpreteerd als wat er staat? Want het zijn geen orthogonale contrasten. En dan is voorzichtigheid geboden.
En contrasten zijn zowel toe te passen bij hypotheses rond hoofdeffecten als bij interactiehypotheses? Blijkbaar zijn contrasten van interactiehypotheses erg moeilijk te interpreteren
Bedankt alvast