Dit is een site voor studenten van de Open Universiteit. Voordat je een vraag kunt stellen moet je even een account aanmaken (dit systeem is niet gekoppeld aan je OU studentnummer en wachtwoord).

Welkom bij het vraag- en antwoord systeem van de onderzoeks-practica van de studie psychologie bij de Open Universiteit.

Houd er, als je een vraag stelt, rekening mee dat je de richtlijnen volgt!

0 leuk 0 niet-leuks
Bij (onder andere) opdracht 4.3.4.1 van de module KDA wordt de p-waarde genoteerd die in de tabel bij Sig.(2-tailed) staat, terwijl het om een eenzijdige toets gaat (aangezien de alternatieve hypothese een gerichte hypothese is). Het betreffen hier onafhankelijke t-toetsen en gepaarde t-toetsen. Voor zover ik weet, moet ik in zo'n geval de p-waarde door 2 delen, maar dit komt niet overeen met het gegeven antwoord. Hoe weet ik of ik de p-waarde wel of niet moet delen?

groeten, Barbara
in Inleiding Onderzoek (OIO, PB02x2; was Inleiding Data Analyse, IDA) door (150 punten)

1 Antwoord

0 leuk 0 niet-leuks

Normaal deel je de p-waarde alleen als het onmogelijk is dat een verband negatief of juist positief is. Met andere woorden: alleen als negatieve verbanden onmogelijk zijn, of als positieve verbanden juist onmogelijk zijn, kun je de p-waarden delen (en dus eenzijdig toetsen). Een gerichte hypothese toetsen geeft je nooit het rechts om je p-waarde te delen: je berekent je p-waarden immers onder aanname dat je nulhypothese (die geen richting heeft) klopt. Als je je p-waarde zou delen op basis van je alternatieve hypothese, zou je niet langer volgens de principes van nulhypothese toetsing werken.

Zie voor meer informatie http://oupsy.nl/help/1324/waarom-komt-eenzijdige-toetsing-in-de-praktijk-niet-voor

door (77.8k punten)

Beste heer Peters,

de uitleg is mij duidelijk, kan ik een beetje beredeneren. Toch merk ik dat ik de uitleg bij enkele opdrachten dan niet kan verklaren. hieronder 2 voorbeelden:

HYPOTHESE 1: Bij postbodes die volgens de nieuwe werkwijze werken is het inzicht in de hoeveelheid werk en de hoeveelheid werktijd groter dan bij postbodes die volgens de traditionele werkwijze werken. De gemiddelde score op inzicht voor postbodes die volgens de nieuwe werkwijze werken is hoger (M = 28.95, SD = 5.92) dan de gemiddelde score voor postbodes die volgens de oude werkwijze werken   (M = 25.43, SD = 4.34). Het verschil tussen deze gemiddelden is significant (t(100) = ‐3.45, p < .001). Er wordt eenzijdig getoetst, maar dat heeft geen gevolgen voor de p‐waarde, aangezien die na delen door twee nog steeds significant is.   De hypothese wordt dus geaccepteerd

 

HYPOTHESE 2: Bij postbodes die volgens de nieuwe werkwijze werken is de betrokkenheid groter dan bij postbodes die volgens de traditionele werkwijze werken. De gemiddelde betrokkenheid van postbodes bij de nieuwe werkwijze is 26.44 (SD = 5.33) en bij de oude werkwijze 24.83 (SD = 4.44). Aangezien er eenzijdig getoetst moet worden (en de p‐waarde dus door 2 gedeeld moet worden), is dit geringe verschil niet significant (t(100) = ‐1.64, p = .053). Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op tweezijdige toetsing en bevat de waarde 0 (‐3.56 en 0.34).   De hypothese moet dus verworpen worden. 

Hier wordt weer direct de relatie gelegd met eenzijdige toetsing en dat de p-waarde door 2 gedeeld wordt.  U geeft aan dat er (in principe) geen sprake kan zijn van eenzijdig toetsen omdat een ander verband immers ook mogelijk is. ik hoop dat u uw antwoord nog verder kunt toelichten, want ik raak enigszins in de war :)

Barbara

...