Ik vraag mij of hoe ik het antwoord van opdracht 1.1.4 vraag 1 moet interpreteren. Er staat het volgende: 'In de frequentietabellen is te zien dat de statistiekkennis van bijna 29% van de cursisten die de toegepaste cursus volgden, met minstens 40 punten is toegenomen, terwijl de statistiekkennis van bijna 29% van de cursisten die de traditionele cursus volgden, met minder dan 19 punten toegenomen is. En bij de toegepaste cursus gaat de statistiekkennis van iets meer dan de helft van de cursisten met minstens 43 punten omhoog, terwijl bij de traditionele cursus de statistiekkennis van iets meer dan de helft van de cursisten met slechts 27 punten omhoog gaat.'
In eerste instantie dacht ik naar de cumultatieve percentages te moeten kijken. In dat geval begrijp ik dat bij de traditionele cursus de statistiekkennis van bijna 29 procent van de cursisten met minder dan 19 punten is toegenomen. Bij het verschil van 19 punten is het cummeltatieve percentage immers 28,6.
Echter, bij de frequentietabel van de toegepaste cursus hebben ze het over een toename van minsten 40 punten. Dan zou je toch moeten kijken naar het cummeltatieve percentage van 100 en het cummeltatieve percentage bij een verschil van 40 punten en die van elkaar af moeten trekken? Volgens bovenstaande uitleg kijk je anders toch juist naar het percentage cursisten dat een verschil van minder dan 40 punten heeft bereikt? En dat is niet wat er staat.
Begrijp ik het nu verkeerd, is het een foutje, of...?