Stel: ik voer een herhaalde meting uit. Er zijn twee meetmomenten. De afhankelijke variabele is taalvaardigheid. De onafhankelijke variabelen zijn conditie (controle conditie en experimentele conditie) en sekse (jongen/meisje). De hypothesen zijn: 1) Taalvaardigheid stijgt meer bij meisjes dan bij jongens. 2) Taalvaardigheid stijgt meer in de experimentele dan in de controle conditie. 3) Taalvaardigheid in de experimentele conditie stijgt meer bij meisjes dan bij jongens. Uit de test of within subjects effects blijkt: Er is geen effect voor taalvaardigheid (F(1, 116) = 53,49, p > 0,05). Er is een conditie effect (F(1, 116) = 3,75, p < 0,05). Er is een sekse effect (F(1, 116) = 3,30, p < 0,05). Er is een interactie effect (F(1, 116) = 1,97, p < 0,05).
Uit de descriptieventabel blijkt dat taalvaardigheid op meetmoment één = 65,19 en op meetmoment twee 66,98. Bij de meisjes is taalvaardigheid op meetmoment één 64,89, op meetmoment twee 67,08 (stijging van 2,19). Bij de jongens is taalvaardigheid op meetmoment één 65,52, op meetmoment twee 66,88 (stijging van 1,36). In de controle conditie is taalvaardigheid op meetmoment één 64,77, op meetmoment twee 66,10 (stijging van 1,33). In de experimentele conditie is taalvaardigheid op meetmoment één 65,62, op meetmoment twee 67,87 (stijging van 2,25). In de experimentele conditie scoren meisjes op meetmoment één 65,27, op meetmoment twee 66,70 (stijging van 1,43). In de experimentele conditie scoren jongens op meetmoment één 64,15, op meetmoment twee 65,37 (stijging van 1,22).
Mag ik mijn hypothesen aannemen?