Dit wordt uitgelegd in sectie "Betrouwbaarheid en validiteit van operationalisaties". Het relevante fragment:
Een meetinstrument dat in de ene populatie heel valide is, kan in een andere steekproef absoluut ‘onvalide’ zijn. Als een meetinstrument dat is ontwikkeld voor en onderzocht bij volwassenen wordt gebruikt bij scholieren kan het zijn dat het meetinstrument in die doelgroep net iets anders meet, of dat verstorende factoren meer invloed hebben waardoor er meer meetfout, en dus minder betrouwbaarheid, is. Een meetinstrument dat is ontwikkeld in Engeland en goed werkt in de Verenigde Staten kan in Nederland verkeerd worden begrepen (zelfs na vertaling), en een manipulatie die is ontwikkeld en getest bij psychologiestudenten kan heel goed een ander effect hebben in de algemene populatie.
Het is ook logisch als je nadenkt over de betekenis van 'variabele'. In de betekenis van 'construct' is een variabele een theoretisch concept: zo'n variabele heeft geen echte representatie in de realiteit. Hiervoor is juist de operationalisatie nodig, en de validiteit en betrouwbaarheid slaat dan op hoe 'goed' die operationalisatie de variabele belichaamt. In de betekenis van de datareeks die door een operationalisatie wordt gegenereerd geldt dat de link met het theoretisch construct er niet meer is; de datareeks bestaat op zichzelf, als uitkomst van de toepassing van de operationalisatie. Juist die operationalisatie bepaalt of de datapunten in de datareeks gemiddeld genomen de juiste waarde hebben (validiteit) en hoe dicht ze in de buurt van die waarde liggen, oftewel, hoe groot (of klein) de meetfout is (betrouwbaarheid).
Juist omdat de operationalisatie de link is tussen 'de variabele' in de betekenis van het abstracte theoretische construct en 'de variabele' in de betekenis van datareeks is het de operationalisatie die in een gegeven studie een bepaalde validiteit en betrouwbaarheid heeft.