Oefententamen 2, vraag 11:
Wanneer moeten post-hoctoetsen uitgevoerd worden?
Het goede antwoord is: als de onafhankelijke variabele uit meer dan twee groepen bestaat en de omnibustoets geen significant verschil laat zien.
Het eerste gedeelte van dit antwoord begrijp ik, maar ik had begrepen dat je vergelijkingen pas mocht toetsen als de omnibustoets aangeeft dat er juist wel ergens een verschil is.
Waar gaat het verkeerd in mijn redenering?