Een polynomiaal contrast is over het algemeen beperkt nuttig. Het is een moeilijk woord voor 'een lijntje trekken'. Een polynomiaal contrast fit een lijn door de gemiddelden van de herhaalde metingen, en geeft je een antwoord over de vorm van de lijn: is die recht (linear), of zit er een knik in (kwadratisch), of misschien wel twee buigpunten (cubisch). De sky is the limit, maar je voelt al aan: meestal hebben we gerichtere vragen dan enkel de vorm van de lijn. Polynomiaal is dus vooral leuk als je een specifieke hypothese hebt over de vorm van het verloop (bijv. is het een parabolische curve), en als je aardig wat meetmomenten hebt.
Een repeated contrast is een speciaal contrast waarbij je steeds een meting met de 'voorganger' vergelijkt. Dus niveau 2 met niveau 1, en dan niveau 3 met niveau 2, etc. Dit is handig als je bijvoorbeeld geen referentiegroep hebt waar je alles mee wilt vergelijken, zoals een controlegroep. Een situatie die geschikt is voor een repeated contrast is bijvoorbeeld een situatie voormeting-nameting-follow-up. Zolang de nameting groter is dan de voormeting, hoef je de follow-up eigenlijk alleen met de nameting te vergelijken. Als die niet verschillen, of de follow-up is zelfs hoger dan de nameting, dan weet je automatisch ook dat die hoger is dan de voormeting.