Je redenering klopt bijna helemaal. Er zijn twee dingen niet goed.
Ten eerste is dit gegrond in hypothesetoetsing. Hypothesetoetsing vereist hypothesen, en in dit geval zou dat een theorie vereisen die voorspelt dat dat gemiddelde 2.14 zou zijn. Dergelijke exacte voorspellingen kunnen theorieen in de psychologie en onderwijswetenschappen niet doen, en hypothesetoetsing is in dit geval daarom geen bruikbaar kader.
Ten tweede kan 2.14 plausibel zijn, terwijl 2.13 en 2.15 ook plausibel zijn. Dat een waarde aannemelijk (i.e. plausibel) is, betekent niet dat er (enige, laat staan grote) zekerheid bestaat dat het gemiddelde die waarde ook daadwerkelijk heeft. Neem om dit te verduidelijken uitspraken over het weer. Stel je voor dat het plotseling betrekt. Als de vraag dan wordt gesteld "is het plausibel dat het nu gaat regenen", dan is het antwoord: "ja, dat zou consistent zijn met de evidentie". Je kunt zelfs verder gaan en zeggen: "In deze regio is bekend dat als het regent, er meestal tussen de 1.64 en 2.92 millimeter regen valt in een regenbui. Is het, gegeven die kennis, plausibel dat als het nu gaat regenen, er 2.14 millimeter regen valt?" Dat is dan plausibel (in tegenstelling tot dat er, als het gaat regenen, 0 of 10 millimeter regen valt).
Jouw redenering zou kloppen als de vraag had geluid:
Volgt het uit dit betrouwbaarheidsinterval dat de betreffende eenheid in de populatie de waarde 2.14 heeft?
Daar zit een uitdrukking van zekerheid in met betrekking tot die exacte waarde 2.14, en dan zou je terecht stellen dat de populatiewaarde niet exact die waarde heeft.