De operationalisatie van psychologische constructen kies je als onderzoeker. Gender kun je dus op verschillende manieren operationaliseren. De 'fijnmazigheid' van de operationalisatie die je kiest is onder andere het gevolg van hoe centraal het betreffende construct is in je studie: centrale constructen meet je in meer detail. Als je bijvoorbeeld een onderzoek doet naar stigma zijn andere variabelen van belang dan bij onderzoek naar sportgedrag. Als gender een centraal construct is, zul je waarschijnlijk nonbinair/genderqueer opsplitsen zodat je ook genderfluid of bigender kunt meten, terwijl je in andere gevallen alles misschien op een hoop gooit, omdat je toch niet geinteresseerd bent in die subgroepen. Het is dus een afweging tussen bijvoorbeeld de mate van detail die je wil, de belasting voor deelnemers, en zelfs praktische overwegingen zoals dat sommige deelnemers afhaken als ze 'zichzelf niet kwijt kunnen in de vragenlijst', of andersom, sommige deelnemers afhaken omdat ze morele problemen hebben met andere genders dan man en vrouw of het concept 'gender'. (Als wetenschapper staan je eigen morele overwegingen los van je onderzoek: je moet data met maximale data-integriteit verzamelen, dus dat kan betekenen dat je in een meetinstrument concessies doet naar je deelnemers toe die je 'prive' niet acceptabel vindt.)
Hetzelfde geldt voor het meetniveau. Als je gender meet omdat je onderzoeksvraag betrekking heeft op feminine versus masculiene identificatie, dan kun je een gender-schaal gebruiken die ordinaal is. In andere gevallen ligt een nominale schaal meer voor de hand.