Dat komt omdat in de steekproef de correlatie gelijk was aan .51, niet aan .051 en -.51 tegelijk (of aan alleen -.51). Deze tabel vertelt je welke patronen je in je steekproef aantrof. Dat de p-waarde is gedefinieerd als de kans op het verband dat je vond of een extremer verband onder de aanname dat de nulhypothese waar is, zit al in die definitie van een p-waarde, en vereist dus niet dat die negatieve correlatie hier nog eens wordt genoemd.
Dit principe wordt dus wel doorgetrokken - in tavel 4.7.1 staat de p-waarde, dus na verdubbeling. De p-waarde die hoort bij een correlatie van .51 is de kans op dat verband of sterker, dus de p-waarde is altijd na verdubbeling. (Wel, heel soms niet - je kunt ook zogenaamde 'eenzijdige p-waarden' uitrekeken, maar dat is zeldzaam en wordt, als het wordt gedaan, vaak fout gedaan.)