Bij verwerkingsopdracht 6.3.2 (Thema 6 - Cohen’s d en t-toetsen) worden in het antwoord een aantal conclusies op basis van de gegevens getrokken. Ik krijg op zich wel deze meetniveaus en beschrijvingsmaten, maar mij is niet duidelijk hoe op basis hiervan deze conclusies getrokken worden.
Hieronder de vraag en het antwoord:
Vraag: “Statistiek_Angst.sav”: Bekijk de variabelen Gender, Angst1, Angst2, en dif_Angst. Wat zijn de meetniveaus van deze variabelen? Hoe zijn ze verdeeld? Wat zijn de beschrijvingsmaten?
Antwoord: "Angst1 wordt als voorbeeld in detail besproken. Angst1 heeft een paar uitschieters, zowel maxima als minima, maar verder lijkt de verdeling redelijk normaal (zie de boxplot hieronder). Het gemiddelde en de mediaan zijn vrij hoog (respectievelijk 42.57 en 40.5) ten opzichte van het schaal minimum. Het 95% BI rond het gemiddelde is [40.67; 44.47]. Angst voor de cursus is dus vrij hoog. Het minimum in deze groep is 15 en het maximum 75, een range van 60. Er zijn dus grote verschillen met betrekking tot statistiekangst. De SD geeft dit ook aan, namelijk 12.48."
Hier staan een aantal conclusies o.b.v. het gemiddelde, de mediaan en SD:
- Het gemiddelde en de mediaan zijn vrij hoog (respectievelijk 42.57 en 40.5) ten opzichte van het schaal minimum.
- Het 95% BI rond het gemiddelde is [40.67; 44.47]. Angst voor de cursus is dus vrij hoog.
- Er zijn dus grote verschillen met betrekking tot statistiekangst. De SD geeft dit ook aan, namelijk 12.48.
Hopelijk kan iemand mij uitleggen hoe deze conclusies getrokken worden op basis van deze data. Dan kan ik het ook beter begrijpen.
Alvast bedankt!
Groeten, Marieken