Beste lezer,
In mijn scriptie onderzoek ik of er een relatie bestaat tussen eenzaamheid en coping flexibiliteit. Tevens wil ik onderzoeken of de hechting met ouders deze relatie modereert of niet. Dit onderzoek ik aan de hand van een regressieanalyse.
Aan de hand van cut-off scores voor de schalen 'care' en 'overprotection' kan je een hechtingstijl toewijzen aan een ouder. Zo zijn er vier categorieën en dus 4 hechtingstijlen.
Affectionate constraint = high care + high overprotection
Affectionless control = low care + high overprotection
Neglectful parenting = low care + low overprotection
Optimal parenting = high care + low overprotection
Helaas is mijn studie zwaar underpowered, ik heb slechts 14 participanten door corona. Ook was er sprake van multicollineariteit (ondanks centreren van variabele eenzaamheid). Hierom hebben we de analyses voor vader en moeder van elkaar losgehaald. Dus niet alle variabelen in 1 regressieanalyse. Ook hebben hebben we 2 dummys gemaakt, ipv 4, voor de hechtingstijlen per ouder. Dus p1 (moeder) High Care = 1; low care =0. P1 low overprotection = 1; high overprotection = 0. Dit hebben we ook voor vader gedaan. Verder hebben we interactietermen gemaakt P1 moeder High Care * Eenzaamheid en P1 moeder Low overprotection * Eenzaamheid. Idem voor vader.
Hieronder heb ik de output van de analyse met moeder. De R2 adjusted is overigens .32. Zoals te zien is, is er geen relatie tussen eenzaamheid en coping flexibiliteit in het eerste model. Echter, wanneer ik de hechting met moeder heb toegevoegd, dan is eenzaamheid wel een significante predictor. Ik vroeg me af wat dit dan betekent? Wat zijn de implicaties hiervan? Ik heb wat moeite met het interpreteren hiervan. Als het omgekeerd was, dus eerst wel significant en daarna niet meer na het toevoegen, dan had ik het interpreteren beter begrepen. Bv. er is een relatie tussen aantal ijsjes en aantal drenkelingen, maar na toevoegen van temperatuur (controlevariabele), bestaat er geen relatie meer. Want dat er een verband is, komt door de temperatuur. Maar wat ik heb, omgekeerd, vind ik lastiger te begrijpen.
Het enige wat ik kan bedenken is dat het blijkbaar wel iets belangrijks is, de hechting, bijv. misschien een moderator (wat ik wil onderzoeken) of een mediator. Maar uit de interactietermen blijkt weer dat er geen moderatie-effect is. Maar hierbij denk ik weer dat het wellicht komt doordat ik maar 14 participanten heb. Misschien als ik meer participanten had, dat ik dat effect misschien wel zou vinden. Wellicht dat er een grote kans is dat ik onterecht verwerp dat er een moderatie-effect is? (type 1 en type 2 fouten; underpower).
Hopelijk kan iemand mij verder helpen hiermee. Alvast erg bedankt!