Goede vraag (hoewel hij eigenlijk buiten de cursus valt, dus je hoeft dit niet te weten voor je eindverslag of de toets).
Dit patroon zie je vaak bij toegepast onderzoek. In toegepast psychologisch onderzoek worden psychologische theorieen ingezet om een bestaand probleem (e.g. een maatschappelijk probleem, of een probleem in een bedrijf) op te lossen.
Omdat theorieen zijn gedefinieerd als sets uitspraken over een beperkt stukje realiteit (i.e. een model, een "gestileerde" versie van de realiteit), hebben theorieen altijd beperkingen. De RAA gaat over beredeneerd gedrag; zelfregulatie-theorieen gaan alleen over zelfregulatie; het Extended Parallel Process Model gaat alleen over de verwerking van angstaanjagende informatie; etc etc.
In toegepast onderzoek is je probleem sterk 'constrained': je hoeft alleen die specifieke situatie te begrijpen. Die sterke inkadering maakt het mogelijk om te proberen om de realiteit 'in al haar complexiteit' zo goed mogelijk te begrijpen. Daarvoor combineer je dan verschillende theorieen afhankelijk van wat relevant lijkt in die situatie.
In dit geval betekent dat dat gewoonte ook is meegenomen (in een andere ronde morele/persoonlijk norm geloof ik). Die valt niet onder de RAA, maar dat is niet erg - we onderzoeken die theorie immers niet. Als we de RAA zouden willen onderzoeken (i.e. toetsen), dan zouden we een experimenteel studie-ontwerp nodig hebben: met een observationele, cross-sectionele studie zoals hier kun je nooit iets concluderen over causale relaties zoals de RAA stelt dat ze bestaan.
In toegepast onderzoek toets je geen theorie, maar je gebruikt die om de wereld beter te begrijpen (en dan vaak te proberen te veranderen). Je kunt dus zoveel theorieen combineren als zinvol lijkt voor dat doel.