Ik heb het tentamen nog niet gedaan, maar wat ik er van begrijp is het volgende (dat maak ik op uit de oefententamens):
- Het eerste deel van het tentamen zijn algemene tweekeuzevragen, die je kennis van de theorie toetsen. Dit zijn 70 vragen. Hier heb je überhaupt geen output voor nodig: voorbereiden hiervoor = leren van de theorie.
- De laatste 10 vragen van het tentamen zijn tweekeuzevragen over de casus. Dit moet je dus voorbereiden met die output. Dat doe je als volgt:
- Open de data van de casus in je favoriete statistiekpakket (bijvoorbeeld SPSS)
- Pak de vragen voor de casus erbij, die je onder "tentamencasus" kunt vinden ("Beantwoord op basis van deze dataset de volgende vragen")
- Om de vragen te kunnen beantwoorden, moet je overzichten en grafieken maken in je statistiekpakket (SPSS). Aan de hand van de vragen weet je zelf intussen welk overzicht of welke grafiek je nodig hebt
- Maak een printscreen ofzo van elke grafiek/overzicht/berekening die je maakt met je statistiekpakket (SPSS) en plak die allemaal in een document
- Draai je document uit: dit is de output die je mee moet nemen naar het tentamen, want met deze output kun je de laatste 10 vragen beantwoorden.
Hopelijk helpt dit een beetje.
Het oefententamen verschilt van het echte tentamen, omdat je voor het oefententamen een soort controleoutput krijgt in 8.1. Maar die kun je ook negeren: je kunt gewoon kijken of jij met je eigen output (die je genereert aan de hand van 8. Oefententamencasus) de vragen 69 t/m 80 in het oefententamen kunt beantwoorden.