Ik zocht ook naar het antwoord op deze vraag. Misschien zit het zo (al weet ik niet zeker of dit de juiste interpretatie is) :
in correlatiematrix B (oefententamen-vraag 11.2) correleren de items 1, 2, 3, 4 met elkaar (en niet of nauwelijks met items 5 en 6); en items 5 en 6 correleren met elkaar (en niet of nauwelijks met de andere items). Dus vandaar dat je als resultaat op twee grotendeels orthogonale factoren zult uitkomen?
(In het andere oefententamen, vraag 11.1: Matrix A, items 1,2 & items 3,4,5,6)
Deze uitleg haal ik enigszins uit Open Mens Boek 15.3.9, en tabel 15.6....