68. De waarschijnlijkheid dat een studie nieuwe kennis oplevert, is een criterium bij de ethische toetsing van een onderzoek.
a. juist
b. onjuist
Ik koos antwoord b, wat fout bleek te zijn.
Ik dacht namelijk uit de leerstof begrepen te hebben dat studies herhaald worden (ook: repliceerbaarheid is een vereiste). In dat geval gaat het wellicht alleen om het bevestigen van kennis, maar zou het niet door een ethische toetsing komen? Hoe zou ik dit het beste kunnen opvatten?
Wat ik hierover vind in Hoofdstuk 36.2 is het volgende: “In de psychologie en onderwijswetenschappen zijn de objecten van onderzoek meestal mensen. Deelnemers steken tijd en moeite in deelname aan een onderzoek, maar kunnen ook schade ondervinden door deelname. Het is belangrijk om alleen onderzoek uit te voeren waarbij de investering en risico’s in verhouding staan tot de mogelijke opbrengsten. Bovendien wordt wetenschappelijk onderzoek meestal uitgevoerd met publieksgeld. Dat geeft onderzoekers de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het onderzoek de investering waard is. Het onderzoek moet zorgvuldig en integer worden uitgevoerd en het proces moet transparant zijn. Alleen op die manier is onderzoek repliceerbaar en kan wetenschappelijk onderzoek tot accumulatie van kennis leiden.”
Dus het gaat tegelijkertijd over accumulatie van kennis, én over de repliceerbaarheid van onderzoek. Maar onderzoek moet toch, al is het een replica of het is in grote lijnen een herhaling van een eerdere studie, altijd ethisch worden getoetst? Dan leidt onderzoek toch niet per definitie altijd tot nieuwe kennis?
