Welke stelling is juist?
a. Hoe vaak een kind op de pop schiet verklaart in deze steekproef bijna de helft van de variantie in hoe vaak een kind op de pop gaat zitten. b. Hoe vaak een kind op de pop gaat zitten verklaart in deze steekproef bijna een vijfde van de variantie in hoe vaak een kind op de pop schiet.
Deze vraag is analoog aan de vraag in oefententamen 1, waar ik ook op vastliep. Ik zie echter niet in de output bij welke cijfers ik dit kan nazien.