1. In de hoofdstukken over power wordt gesteld: soms willen onderzoekers een bepaalde breedte van het BI.
Maar hoe bepaal je hoe breed je hem wilt hebben?
2. Daarna wordt een tabel laten zien met daarin eerst de benodigde steekproefomvang voor een bepaalde r en een bepaalde foutmarge (de helft een een de intervalbreedte en daarna volgt een tabel met benodigde stproefomvang voor een bepaalde r en een bepaalde power.
Ik vermoed om te illustreren dat power en intervalbreedte met elkaar te maken hebben, maar ik begrijp niet goed:
welke conclusie ik moet ik hier nu uit trekken, behalve dat je bij een lage verwachtte r veel mensen nodig hebt omdat anders de power en de intervalbreedte oftewel foutmarge te groot is. Wat mis ik?
3. Het is me ook niet duidelijk wat ik nu extra moet halen uit de alinea die gaat over de nulhyp toets en power. Zit daar nou een verschil in t.o.v. wat er in de alinea daarvoor gezegd wordt over correlaties schatten? De essentie is toch in alle gevallen:
Het is belangrijk om een kleine kans op type 1 en type 2 fout te hebben, o.a. omdat je bij een kleine kans op type 2 fout grote kans hebt om een effect in de populatie >0 daadwerkelijk te detecteren en dus een bepaalde power hebt. Dit kun je bereiken door je n af te stemmen op de gewenste power en daarbij moet je ook rekening houden met de verwachtte r, omdat een lagere populatie r moeilijker is te detecteren en dus een grotere n vraagt.
Maar dit was al duidelijk door de alinea zónder die over nulhyp toetsing. Wat mis ik hier nu nog, wat de alinea over de nhypothese duidelijk wil maken/wil toevoegen?